
Jurisprudentie
AF0258
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202816/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202816/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200202816/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Voorst,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2002, kenmerk vrom-0104542, hebben verweerders afwijzend beslist op een verzoek van [verzoeker] om over te gaan tot handhavend optreden wegens overschrijding van het ingevolge de aan de [vergunninghouder] verleende milieuvergunning van 1 december 1993 geldende maximale aantal gelijktijdig in de inrichting aanwezig zijnde vrachtwagens.
Bij besluit van 12 april 2002, kenmerk vrom-0200367-1, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 januari 2002 herroepen en daarvoor in de plaats besloten dat [appellant] een dwangsom verbeurt van € 250,00 per keer dat zich binnen zijn inrichting meer dan één vrachtwagen bevindt, met een maximum van
€ 5.000,00, waarbij zij een begunstigingstermijn van twee weken hebben gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2002, waar appellant in persoon, en bijgestaan door mr. J. Schutrups, advocaat te Enschede, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. G. Looijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [verzoeker] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De inrichting betreft een mechanisatie-/loonbedrijf waar tevens mest wordt opgeslagen.
2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet heeft het gemeentebestuur ter uitvoering van wetten, van algemene maatregelen van bestuur en van provinciale en gemeentelijke verordeningen de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassen van bestuursdwang in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
2.3. In de vergunningaanvraag van 2 augustus 1993 staat onder punt 17, getiteld de af- en aanvoerbewegingen vrachtwagens intern/transport, vermeld dat er maximaal 1 vrachtwagen aanwezig is.
2.4. Appellant voert aan dat de betreffende bepaling in de aanvraag zo moet worden gelezen dat deze slechts ziet op vrachtwagens behorende tot de inrichting zelf. Vrachtwagens van derden vallen hier niet onder. Dit wordt zijns inziens bevestigd door het feit dat onder hetzelfde punt 17 van de aanvraag de af- en aanvoerbewegingen veroorzaakt door derden al in aantallen zijn gespecificeerd.
Verweerders stellen zich op het standpunt dat de bestreden bepaling, gelet op hetgeen bij punt 17 als kopje staat vermeld, namelijk af- en aanvoerbewegingen vrachtwagens intern/transport, ziet op zowel eigen vrachtwagens als vrachtwagens van derden.
De Afdeling stelt vast dat de vergunningaanvraag deel uitmaakt van de verleende vergunning. In zoverre is appellant gehouden de betreffende bepaling na te leven.
Voorts overweegt de Afdeling dat, gelijk verweerders hebben gesteld, punt 17 van de aanvraag ziet op af- en aanvoerbewegingen vrachtwagens intern/transport. Gelet op deze bewoordingen hebben verweerders zich naar het oordeel van de Afdeling op goede gronden op het standpunt gesteld dat de bepalingen vermeld onder punt 17 zien op zowel vrachtwagens van derden als vrachtwagens van de inrichting zelf.
Nu voor het overige niet is betwist dat zich regelmatig meerdere vrachtwagens tegelijkertijd in de inrichting bevinden, is de Afdeling van oordeel dat in zoverre sprake is van een overtreding van de vergunning en dat verweerders zich terecht bevoegd hebben geacht om tot handhaving over te gaan.
2.5. Appellant meent voorts dat verweerders de dwangsom niet in redelijkheid hebben kunnen opleggen nu zijn bedrijfsvoering hierdoor ernstig wordt belemmerd.
Verweerders stellen dat zij de last onder dwangsom hebben opgelegd mede omdat zij verschillende klachten van buurtbewoners hebben ontvangen in verband met overlast vanwege de vrachtwagens. Voorts zijn er huns inziens geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen waarin zij aanleiding zouden moeten zien om niet tot handhaving over te gaan.
De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de door verweerders gemaakte belangenafweging en gelet op hetgeen verweerders hebben overwogen, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen overgaan tot handhaving.
De Afdeling merkt overigens op dat verweerders appellant blijkens het bestreden besluit in het verleden tevergeefs hebben verzocht om een aanvulling van de door appellant ingediende aanvraag om een veranderingsvergunning.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
179-318.